dinsdag 12 mei 2009

Portretten

We zijn in een museum in Brugge. Ik wilde dat dit tot me doordrong en dat ik de man die hier door Hans Memling is afgebeeld, kon leren kennen. Hij zou me waarschijnlijk met verachting opzij gezet hebben. Uit zijn ogen komt de gloeiende zelfverzekerde minzaamheid; het is een blik die hoort bij iemand die gewend is de omgeving te negeren en toch te heersen. Hij speelt eerzucht als verwaand gezag, dat hij indertijd waarschijnlijk in twee of drie woorden liet gelden. Hiermee baande hij zich een weg langs verdriet, woede, achterdocht, kruiperigheid en vleierij. Deze blik was bedoeld als een plicht voor eeuwen die na hem komen en vanwaar ik nu naar hem kijk. Hij wilde hebben dat de wereld hem op deze manier ziet: praalzuchtig zelfingenomen maar streng en somber voor de rest van de wereld. Ik kijk aandachtig naar de gladde huid van zijn vlezige wangen en zijn ietwat te grote neus, de stuurse uitdrukking van zijn kin. Ik vraag me af of ik in staat zou kunnen zijn zijn knorrigheid af te bluffen: alles waar hij voor stond, is nu al tijdenlang vervlogen. Hem te weerstaan moet dan niet zo moeilijk zijn, bedenk ik. Ik weet echter zeker dat we elkaar niet zouden kunnen begrijpen.

Rogier van der Weyden, Memling, Van Eyck en al hun portretten. Zij leefden in de middeleeuwen, zoals wij dat zeggen; ze noemen hen de Vlaamse Primitieven en de beelden die zij maakten, zijn reeds overtuigd trefzeker geschilderd. Men noemt het ook de vroege Renaissance van het noorden. Zo kreeg de werkelijkheid voor het eerst een echt gezicht, persoonlijkheid en dat was niet meer middeleeuws.

Ik heb een lijst gemaakt met namen van mensen waarvan ik een portret zou willen schrijven. Ik vraag me af wat ze vertegenwoordigen. Ik kan daar alleen maar achter komen als ik het portret daadwerkelijk ga schrijven. Toch heb ik er moeite mee. Het is niet eenvoudig, denk ik. Elke persoon is uniek en stuk voor stuk verbeelden ze toch een leefstijl, die we gemeen hebben met elkaar; zij zijn evenzeer dragers van de beschaving waar we samen op de een of andere manier aan hechten. Zo worden de portretten miniaturen van de dagelijkse omgang in een context waar uitwisseling plaatsvindt van verhalen, geneugten, spullen, klappen, complimenten, blikken, temperamenten, eten, afspraken, plannen, teleurstelling, arrogantie, genegenheid, lijf, muziek en beweging. Elkeen is een individu met vermogen tot interpretatie; sommigen zijn hardleers (waarbij men hoofdschuddend halt houdt), anderen meegaand (die ons lachend de hand zouden schudden), maar stuk voor stuk op zichzelf, uniek en eenmalig. Toch is er een verband en dat heet dan karakter.

Jan Romein schrijft in zijn “erflaters van onze beschaving”(13e druk, pagina 594) het volgende: “Het is altijd belachelijk, om de duizend-en-één factoren die – aangeboren en aangewend – vormen wat wij karakter noemen, er één uit te lichten en daarvan te zeggen: zie, dat is nu wat het leven maakte tot wat het geworden is”. Na deze gedachte aarzel ik weer. Er zijn woorden genoeg te vinden om die duizend-en-één factoren te beschrijven maar dan is er geen een portret nog leesbaar. Sommige biografieën zijn meerdere honderden pagina’s dik en telkens vinden anderen dan de schrijver toch weer nieuwe factoren die de vorm anders maken.

Peter van Straten heeft met zijn tekeningen honderden portretten gemaakt van onbekenden. In de meeste tekeningen komt het ongemakkelijke deel van het moderne leven naar voren: het is lachwekkend, maar dikwijls pijnlijk; het zijn plaatjes om te lezen. Ik denk ook dat hij juist daarom wordt gezien als tekenaar én schrijver.

“Eigen schuld. Dan moet je maar geen ruzie met oma maken”. Dat zegt een moeder een beetje schouderophalend tegen haar dochter die met een blauw oog sip en verslagen in een zetel zit. Het zijn drie portretten in één van Van Straten, zelfs zonder dat oma te zien is op die tekening. Het laat allemaal maar één kant zien van het verband van karakters, als een karikatuur maar treffend (in “Pittige tantes”).

De wereld is vol van portretten. Loop elke willekeurige stad of dorp binnen en je vindt afbeeldingen en standbeelden. Gisteren waren we in Delft. Daar staat een modern gestileerd standbeeld van het melkmeisje van Vermeer bij een van de toegangswegen tot de oude kern van de stad. Het karakter van dit meisje, de verbeelding ervan door Vermeer eeuwen geleden gemaakt: zo wil Delft dat men de stad ziet en ook beleeft. Het gaat om dit profiel van die tijd op deze plek. Hierdoor hoopt men dat de stad persoonlijkheid aanneemt, een ziel die kracht krijgt van presentatie. Vroeger ging het bij dit soort verbeeldingen meestens om de herdenking van heldendom, triomf en de lof der heerszucht; heden ten dage ziet men steeds meer verwijzingen naar de geschiedenis van het karakter van ontroering. Simpel geacht.

In Nederland heeft iemand heel specifieke kenmerken bedacht voor pasfoto’s voor officieel gebruik; de foto’s moeten heel precies voldoen aan afmeting, positionering van het hoofd, het haar, de ogen, de neus, de mond, de kin, de rimpels, de kleur, de wimpers, de brauwen, enz…. Lachen mag niet meer, terwijl dat voor velen van ons toch min of meer een normale uitdrukking van presentatie is geworden. Welke beleidsidioot heeft dit bedacht? Men (wie dan ook) wil zoveel mogelijk binaire hoofden, te lezen door – zeg – digitale irispiskijkers of iets dergelijks. Pasfoto’s mogen geen portretten meer zijn; het moeten tronies worden, karakterloze elektronies. Dat gaat natuurlijk niet lukken, maar daar gaat het niet om. Hier telt de halvegare intentie van de koddigheiddrang van veiligheidsdigitaallectuurredacteuren, zij die iets machinaal willen gelezen hebben. Bij mijn volgende paspoort ga ik er jankend op, inclusief de fonkels van tranen door de groeven in mijn haveloosheid van uitdrukking. Zielloosheidsdrang.

Portretten zijn ontmoetingen, waarbij we de wereld achter de afbeelding als uniek karakter willen leren kennen omdat die ander begaafd is of vervelend en misschien wel hartelijk, mysterieus, ordinair, beloftevol of mythisch. Ook al is de werkelijkheid van weleer reeds eeuwenlang verzonken en verpulverd in en door miljoenen varianten van leefwijzen die elkaar hebben vervangen en afgewisseld, dan nog blijft het merkwaardig boeiend… zoals ik daar sta in dat Brugs museum in stiekeme fantasie verzonken voor een portret van Memling, Van der Weyden of Van Eyck.

De lezer begrijpt het al wel: ik probeer mezelf moed in te schrijven voor mijn opzet.

(30 april 2007)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten