woensdag 21 januari 2009

De reis

We leefden terloops en te snel; ‘t verleden was keurig gevormd,
in schoven gerold en verbonden als bijzaak terzijde gesteld.
We werden eenvoudig te dulden, ‘t vergane verschot op het veld,
in achteloos rondgaan verloren we aandacht in fijn arabesk;
vertelden ons vluchtig verhalen als franje, als waarloze rest.

We komen van ver met het trotse gemoed en ontspannen;
de jaren voorheen zijn bewerkt als de perken in parken
behoedzaam geordend, omzoomd en voorzichtig te wieden.
Wat is er verloren; in twijfel, waar zoeken we naar?
De weerga van geest is beduimeld, bedompt en ontkracht.

Van het werk dat we deden, werd niets meer bewaard of gered.
We bewogen ons voort met een kreupel gemak; dat is nu
verdwenen, gewist uit het landschap, patronen zo stil,
uit mistige luimen gewrocht: de schaduwen draaien
hun rondte, de dagelijkse gang uit het zicht van de zon.

De voortgang die ligt in de vlakte gestrekt als de sfinx die bewaakt.
Hij blijft het geduld voor de toekomst ook roerloos bewaren.
Kom, kijk hem maar aan; hij beduidt ons de plek waar te zoeken.
Voel er de wind in het eeuwige peinzen de ochtend verwarmen:
hoe stel je de woorden hun ziel, de regen die sporen vergiet?

We liepen zo lang en te ver en we reisden langs wouden
en striemende zeeën met golven en geuren in wachten vervloeid.
Herinnering dreef ons steeds voort en we roken herkenbaar vanille
zo zwaar en zo traag, citroen op de vleugen nog scherp,
lavendel te bitter en schimmels in ’t muffe, ach, zoet.

De wolken bedrijven ons rusteloos streven, omhulsel van dwalen
van zenit tot landschap, rivieren daaronder op spiegels van linten
in ’t jachtige water dat krimpt en dat wast in het gloeiende oog van
de zon die de korsten doet barsten in bedding van kiezel en klei.
Het land is gespannen in lijnen, de marges in fijn arabesk.

De vogels verspreiden in wanorde tekens in ‘t blauw;
we zien hen verwaaien met krijsen in al onze vragen ten vlucht.
Ze schrijven te snel voor begrip met zwarte penselen onleesbaar
karakters, want zo is de drang om te zwerven, de verten te kennen,
nog verder te vliegen en weg naar het ijle waar onrust ontsnapt.

We zijn in de tred van de dagen nalatig, verspillen gedachten
om netheid, ‘t in daden geperste vermogen voor morgen, voor straks.
We spietsen de uren in schema’s, het heden dat rauw is en nijpt,
de plannen geklonken in ‘t harnas van vlijt; we beleggen de beelden
en schuiven terzijde op ‘t ritme van wil, in willoze nijd.

(4 september 2008)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten