zondag 19 september 2010

Niets vanzelfsprekend

(wie zou – vanzelfsprekend – zo’n gedicht willen
ontvangen om uit te delen, te vernietigen of te koesteren)?

Ik krijg je niet.
De woorden van verrukking
blijven achter
terwijl je op je tenen voor me staat,
aanhaalt en je uitrekt in
een nuchter groeten,
vluchtig strijkt en mijn geuren
in je ophaalt.

Lach maar, sleur me mee.
Spreid me rond de fraaie lijnen
van verhalen, die je voor je houdt,
en die ontsnappen aan de fijn
gezeefde geest, bedachtzaamheid
waarin verlokking welt in
veel te lang gebruikte woorden,
die verlaten zijn, fantoompijn
van behagen, dralend in de fantasie.

Zoals je rode schoenen past,
rozetten op de hakken,
arabesken langs de wreef en
die me volgen, volg
dan ik je stappen, luister naar de tred.
Chocola en sinaasappel, druif.
Daarin schuil ik met verstomming,
dwaas bedeesd.

Je draait je om en showt,
terwijl ik naar mijn handen zoek en
jij je uitstrekt voor me, dwaal ik,
vind ik handen die je kunnen strelen,
armen om te reiken,
huid voor huiver met de lippen op te halen.