zondag 27 juni 2010

Juni

Eén penseelstreek licht
verschuift de regels van
het landschap, rijst,
verdeelt de lucht
in wolken zó de spiegels
van de zomermiddag;
hitte gruist met stiltespikkels
op het blauw de strepen mat
en over de timide zwaarte
etst hij slaap op ogen, klaar
bedrijvig loom en ronkend.

Het ritselt in de
smalle schaduw,
hommels
en een vogel schertst
hier op de trilling,
in een oogwenk
over het grasveld,
wég.

Het geelgeeuwt groen
op alle bomen,
randen vegen
lila uit de struiken;
het lijzigt en de ruis speelt
uit de dunne wind
die snuift en
rozig wankelt aandacht,
zakt in weelde om.


260610

vrijdag 18 juni 2010

Late Ogentroost, een gedichtenbundel

Een beschouwing door Willem van Lit
Late Ogentroost
Gedichtenbundel
met reproducties van schilderijen en afbeeldingen van plastieken.
Gedichten van Lisette Waterschoot en afbeeldingen van Nies van Steendam.
Uitgeverij: ’t Oneindige Verhaal, St. Niklaas, 2008.

De gedichtenbundel bestaat uit vijf delen: redenen om te verdwijnen, vrouwen, plekken om te blijven, drankjes en gedichten. Behalve bij het deel drankjes dragen de gedichten in de overgrote meerderheid namen van planten, in de meeste gevallen veldbloemen of kruiden die in onze contreien in berm en op braakliggende begroeide terreinen terug te vinden zijn.

De afbeeldingen zijn reproducties van schilderijen of van plastieken. Ze zijn in een vast patroon aangebracht: de afbeeldingen staan steeds op de linkerpagina, de gedichten rechts. Deze regelmaat is illustratief voor de prachtige eenvoud van de vormgeving. De uitgave is met enorm veel zorg en gevoel voor samenhang in verhoudingen en uitvoering vorm gegeven. De bundel is gebonden en voorzien van een harde glanskaft met op de omslag twee typische afbeeldingen van Steendam, die ook in de bundel zijn terug te vinden. De vijf delen in de bundel zijn van elkaar gescheiden door titelbladen, die aan de rechterkant van de geopende bladspiegel staan met links een effen signaalrode pagina, dat als fel schutblad contrasteert.

De titel verwijst ook naar een plant. Ogentroost (Euphrasia) is een zogenaamd halfparasiete plant, die voor zijn groei en bloei gebruikt maakt van stengels en wortels van o.a. gras. Extracten van de plant worden – zoals de naam doet vermoeden – gebruikt ter verlichting van pijnlijke of vermoeide ogen. Ik weet niet of de planten (zoals Zachte Ooievaarsbek, Rode Ganzenvoet of Gewone Smeerwortel) die onder andere voor een deel van de gedichten in de bundel als naam zijn gebruikt ook een geneeskundige of heilzame toepassing hebben. Een aantal van de drankjes (Oude Klare, Blue Curaçao of Advocaat) zal dat voor sommigen van ons mogelijk wel hebben. De titel luidt: “Late Ogentroost”. Mogelijk is dat een ondersoort van deze plantenfamilie, maar dat is nogal specifiek voor een gedichtenbundel. Het kan ook suggereren dat de toepassing van Ogentroost laat is, waardoor het duidt op een laat effect van de heilzame werking.

De flaptekst zegt dat er in de bundel een “versmelting” plaats heeft gevonden “tussen twee gelijkgestemde zielen” en dat “intuïtie en aanvoelen een bepalende rol spelen tussen de schilderes en de dichteres”. Om daarvan iets te kunnen zeggen, moet men de bundel in deze samenhang bezien. Het is moeilijk deze twee-eenheid te bespreken als men geen zicht heeft op de schilderijen van Steendam. Ik zal echter een poging wagen hiervan allereerst een beschrijving te geven.

De schilderijen hebben een figuratief-expressionistische vormgeving. Het betreft veelal vrouwenfiguren soms in combinatie met vormen van vogels. Alle figuren hebben met nadrukkelijk zwarte lijnen hun contouren gekregen. Sommige menselijke figuren hebben vleugels gekregen of pluimen, zodat mens en vogel ineen lijken te vallen. De schilderes gebruikt veel rood (dikwijls felrood), zwart, geel of felgroen met blauw om accenten aan te geven. De contrasten in de kleurstelling zijn groot, heel specifiek en ze lijken spontaan op het doek te zijn gebracht. De menselijke figuren zijn dikwijls naakten, waarbij gezichten en lichaamsdelen uitdrukkelijk zijn geschilderd: ledematen, lippen, neuzen, borsten maar ook toont Steendam in verschillende schilderingen grote rode harten. Ogen zijn zeer sprekend nadrukkelijk aanwezig. In sommige scènes heeft zij twee figuren geschilderd, die elkaar aankijken, omhelzen of in een lijfelijke pose elkaar vasthouden. Ze zijn in elkaar verstrengeld, lijken elkaar te troosten of ze zijn in zekere extase met elkaar verbonden zonder heel expliciet te worden. Ook gebruikt Steendam boom- of struikbladeren in felle contrasten bij of op de lichamen. Volgens de flaptekst zijn het afbeeldingen die “je op een zeer directe manier aanspreken”. De focus is gericht op de uitdrukkingen van de lichamen, zowel de menselijke als de vogelfiguren, expliciet en onbevangen.

Op de as van de schilderijen en de gedichten zitten verschillende punten waar de essenties van de vorm en inhoud zijn gehecht. In sommige gevallen zijn dat tegenstellingen, in andere gevallen zijn het dimensies die elkaar juist aanvullen. In feite zijn de vormen en thema’s verdeeld in vijf tegenover elkaar liggende gebieden: de eerste twee hoeken zijn de vormen van de schilderijen en de taal. Beide vullen elkaar aan. De taal die Waterschoot gebruikt, is sober, nuchter en direct. Veel zinnen bestaan uit slechts enkele woorden. De regels staan in een vrije vorm zonder veel poespas geformuleerd. Eenvoud en klaarheid in de woorden zijn de spiegelbeelden van de schilderijen van Steendam.

Drie andere hoeken van dit pentagon hebben betrekking op de inhoud, die in feite qua intensiteit contrasteren met de eenvoud van de vormgeving. Het zijn (in de meeste gevallen de) verwijzingen naar planten of drankjes, die een verbinding vormen met de intense lijfelijkheid van de inhoud van de gedichten in samenhang met het klare bewustzijn van de vrouwelijkheid. Op die driehoek speelt de inhoud van de gedichten zich af en die komt in feite ook overeen met de inhoud van de schilderijen.

“vogeltje-op-de-kruk

Een en al sluier ben ik
over zijn volumineus ontworpen lijf
dat onbescheiden is.
Drie lagen bij elkaar gegooid:

Een hoofd met zes etages
(die ik om beurt bewoon).

De romp zonder beperkingen.

Ledematen die overschatten wat hij is.

Ik flirt. Wil mij als design
dat ik leefbaar op hem leg.
Hij bewaart mijn gestes in zijn aardse laden.

Als ik de buffetkast afstof
voel ik hoe hij rilt”.


In dit gedicht komen de genoemde elementen terug. Het vogeltje-op-de-kruk is een kleine plant die in het voorjaar uitbundig kan bloeien. Het gedicht is in feite ál lijfelijkheid, dat op een sensuele kracht in eenvoudige zinnen zijn inhoud krijgt. De dichteres ontspint een spel van behagen tegenover de man.

Het thema van het lijfelijke bewustzijn komt in sommige gedichten op opgewekte – soms zelfs bruisende – toon en vrolijk terug, dan is ze weer bevallig of zoekt ze innig behagen, maar ook wil de dichteres de rust en de geborgenheid benadrukken; de liefde die zij wil vieren. Vergelijk onder andere de passages in de volgende gedichten.

Uit: “Lepel advocaat”
(…)
‘Neem mij.
Duw me tot de rand.
Spaar wat ik verkwist.
Bemin de droogte van
de oeverloze stroom.
En weet:
dit is dit’”.


De geborgenheid zit bij Waterschoot dikwijls in het water en de duisternis; het licht brengt verwarring.

Uit: “Juffertje in ‘t groen”
“In dit en vorig huis
met meer dan vier hoeken
in bekende en onbekende kamers
met meer dan drie afmetingen
woont een vissenkind.

Elke avond tovert ze de muren waterdicht
zet alle kranen open
(…)
trekt bij zonsopgang de vloed weer weg”.


Tegenover overgave staat ook passie en dit tekent ze met woorden soms tot in detail, zoals

Uit: “Egelskop”
“(…)
Haartjes trillen op mijn arm.
Vingers knikken in elk lid.
En mijn pols, mijn pols ligt bovenop

de rand”.


Een strenge vorm en strak metrum ontbreken. Het zijn vormvrije verzen. Toch oogt het in de nuchtere en directe stijl van taalgebruik en de consequente indeling van afbeelding en gedicht streng met een afgemeten ritme in de opeenvolging. In zichzelf zijn de gedichten tevens op intuïtie geschreven met de voor mij opmerkelijke verbinding tussen plant of drankje en de passie of de geborgenheid van de betekenissen. En juist hier krijg je als lezer een associatie van de frêle duiding; je ervaart de kwetsbaarheid van de vaak onbeduidende planten in een draaiing tot de inhoud van de gedichten: het lijfelijke, de rust, de zoektocht naar bevalligheid of juist het bruisende van de opwinding. Toch verbonden en geworteld in een vaste bodem, die geduld uitdrukt.

Uit: “Slaapmutsje”
(…)
Kleuren die ik heftig uitstrijk over dagen
om ze zacht te maken.

Ik neurie

Toon elke herinnering in de gratie van een lichaam
Dat ik betast, bekras met nagels, rimpels, bulten
Gevuld met mededogen”.


Hoe staat dit “ik neurie” tussen deze strofen in: als scheidsrechter bijna, strak en klaar een rustpunt om het humeur scherp te laten zien. Het getuigt van soberheid, maar het verbindt de daden uit de twee strofen: het heftig uitstrijken in opgewekte stemming met de gratie die de dichteres wil laten zien, tot in het bultige en lelijke van het lijf, dat mededogen verdient.

Het is een bundel voor een ontdekkingstocht in het landschap van rust, vrouwelijke energie, verliefdheid, geborgenheid en het is een reflectie op kordate gewaarwording van de wil bijzonder te zijn: in woord en beeld.


De bundel is te verkrijgen via:
Boekhandel ‘t Oneindige Verhaal
Stationsstraat 68
St. Niklaas
België